De wachtkamer voelt koud en steriel. Mijn jas heb ik aan de kapstok gehangen, mijn vest trek ik wat strakker om me heen. De nepleren, mintgroene wachtbankjes staan ver uit elkaar. De andere wachtenden kijken naar hun telefoon, naar buiten, vooral niet naar elkaar. De zitting voelt hard onder mijn billen, de rugleuning is te recht.
Op het mededelingenbord hangen folders van Freya, naast een waarschuwing om je eerst te melden bij de balie, alvorens hier plaats te nemen.
De afgelopen weken zijn we hier vaak te vinden geweest, soms samen, soms alleen. De onderzoeken zijn geweest, nu is het de uitslag waarop we aan het wachten zijn.
We proberen al ruim een jaar. We zijn nog jong, het hoeft niet meteen, niet bij iedereen is het binnen een maand raak. De smoesjes die we elkaar vertelden klonken steeds zwakker. Totdat Pim de knoop doorhakte en de huisarts belde. En toen begon de molen. We werden bekeken, geprikt, bevraagd en onderzocht.
‘Meneer en mevrouw Visser?’ De assistente onderbreekt mijn gedachten. Pim pakt mijn hand, en samen lopen we achter haar aan door de klapdeuren, naar het kantoortje van de dokter. Mijn hartslag blokkeert mijn keel. Ik heb nog nooit zo graag iets tegelijkertijd wel én niet willen weten.
De dokter stelt zich voor als dokter Schaapman. Zij is ons vergeten, ik haar niet. Haar buik steekt nog pronter naar voren dan de vorige keer. Ik voel een steek van jaloezie. Ze schraapt haar keel, rommelt met de papieren die voor haar liggen.
‘Meneer en mevrouw Visser, de uitslagen van de onderzoeken zijn allemaal binnen. Wat uit de labtesten blijkt is dat het sperma goed functioneert.’ Er valt een stilte, en als ik opzij kijk, zie ik Pim zichtbaar opgelucht ademhalen.
‘Echter,’ gaat ze verder, ‘bij u, mevrouw, hebben we een aantal zaken ontdekt die de kans op een zwangerschap aanzienlijk kleiner maken.’
Mijn wangen worden warm, mijn hartslag gaat omhoog. Pims hand pakt de mijne nog iets steviger vast, mijn vingers hangen slapjes in de zijne.
De rest van de woorden van de dokter dringen niet allemaal tot me door. Ik hoor iets over verkleefde eileiders en een ongastvrije baarmoeder. Het lijkt wel of mijn tranen niet alleen mijn ogen, maar ook mijn oren verstoppen.
Ik voel de ogen van Pim op mij gericht, maar ik kan niet naar hem kijken. Ik wil niet breken, niet nu, niet hier.
Als we naar buiten lopen met een afspraak voor over twee weken, knijpt Pim in mijn hand. ‘Het komt wel goed.’
Ik knik, slik en knijp terug. Mijn gedachten buitelen over elkaar heen. Zie je wel, het is mijn schuld. Zelfs de dokter zegt dat het aan mij ligt. Pim kan beter een ander zoeken, als hij zijn kinderwens in vervulling wil laten gaan.
En dan heb ik hem nog niets eens verteld van mijn ongewenste zwangerschap toen ik zestien was. De zwangerschap die ik zelf heb opgelost.