‘Mam, ik kan dit niet…’
‘Natuurlijk kun je het schat, miljoenen mensen hebben het vóór je gedaan.’
‘Maar, wat als het op de vader lijkt?’
‘En, wat dan nog? Een kind heeft liefde nodig, meer niet. Dat heb je in overvloed.’
Mam staat op, bindt haar schort voor en gaat verder met het schillen van de aardappels. Pap zit op de bank te puzzelen.
Ik ben misselijk en ik weet niet of het komt door de geur van sperziebonen, het ongeplande klompje cellen in mijn baarmoeder of het bijtende gevoel dat deze knusheid niet mijn toekomst zal zijn.
‘En dan nog iets.’ Mijn moeder draait zich naar me om, het aardappelschilmesje naar voren gestoken. Met haar andere hand gebaart ze richting woonkamer.
‘Dát is een vader. Een man die er is voor zijn gezin, die zijn verantwoordelijkheden neemt. De man waar jij het over hebt is een verwekker, een niemand.’
‘Maar wat als het wil weten wie…?’ Een brok in mijn keel houdt de woorden tegen.
Mijn moeder slikt hoorbaar.
‘Als hij oud genoeg is, zul je hem vertellen wat hij moet weten. En tegen die tijd is hij zo verstandig dat hij zich daar niet druk om zal maken.’
‘Maar mam, ik…’
Op dat moment komt pap de keuken binnen.
‘Jij, mijn lieve schat, zult zijn moeder én vader zijn. En wij zijn er ook nog.’
Hij komt naast me zitten, geeft me zijn stoffen zakdoek en pakt mijn hand vast.
‘Een kind is als een onbeschreven blad. Jij gaat dat papier beschrijven, wij helpen bij het vinden van de juiste woorden als je het even niet meer weet. En dan maakt het heus niet meer uit hoe dat blaadje is ontstaan.’
Hoe kan ik ze vertellen dat ik dat velletje papier morgen door de shredder wil halen?