Het vliegtuig schommelt lichtjes. Ik probeer me te concentreren op mijn boek, maar het lukt niet. Bij iedere beweging schrik ik op en check ik of de stewardessen nog rustig zijn. Zolang zij drankjes blijven uitdelen en glimlachen, kan er niets ergs aan de hand zijn, toch? Langs mijn passagiers heen kijk ik naar buiten, de wolken zijn wit, pluizig en eindeloos. Zo hoog kan ik mijn paniek nog enigszins onder controle houden, maar straks de landing wordt weer een gevecht. Mijn telefoon vertelt me dat ik geen bereik heb, maar dat ik over een half uurtje weer vaste grond zal voelen. Ik druk twee pillen uit de strip en slik ze door met een slok wodka uit het kleine glaasje voor me. Ik zet mijn stoel iets schuiner en probeer te ontspannen.
Plotseling vlieg ik op uit mijn stoel, letterlijk. Het vliegtuig schudt hevig heen en weer en snel ik grijp de armleuningen vast. Mijn gordel voorkomt dat ik al te hoog uit mijn stoel schiet, een aantal andere hebben minder geluk. Het vliegtuig blijft rammelen, mijn buurman slaat met zijn hoofd tegen het bagagevak boven ons slaan en komt bewusteloos weer neer. Een hoog gegil beukt tegen mijn trommelvlies en na een paar seconden realiseer ik me dat ik het zelf ben. Maar ik niet alleen, iedereen in het vliegtuig is in paniek, schreeuwt om hulp. De vrouw naast mijn buurman, aan het raam, bukt zich voorover in de voorgeschreven positie, maar op dat moment schokt het vliegtuig weer waardoor haar hoofd hard tegen de stoel voor haar bonkt.
De geur van kerosine en kots maakt me misselijk. De stewardessen zijn nergens meer te bekennen. Snel ademend probeer ik na te denken wat ik moet doen. Onder mijn stoel! Ik voel een lipje en trek er hard aan. Plotseling heb ik een rugzak in mijn handen, met aan de linkerkant een rood touwtje.
Ik kijk weer op en zie dat de deur van het vliegtuig eruit is geslagen. De stewardess die nog geen tien minuten geleden mijn drankje inschonk, vliegt langs mijn raam, haar mond in een langgerekte schreeuw.
Snel sla ik de rugzak om en doe mijn gordel los. Me stevig vastgrijpend aan de leuningen probeer ik bij de deur te komen. De laatste paar meters word ik geholpen door de harde wind die me naar buiten zuigt. Mijn handen zoeken het touwtje maar grijpen in het luchtledige terwijl ik val en val en val…
‘Mevrouw, mevrouw!’ Er rammelt iemand aan mijn schouder. Verward open ik mijn ogen en kijk om me heen. De stewardess slaakt een opgeluchte zucht.
‘Gelukkig, u was bijna niet wakker te krijgen. We zijn bijna bij onze bestemming, wilt u uw stoel weer rechtop zetten?’