De sloopkogel boort zich een weg door de lokalen op de bovenste verdieping en bij iedere knal krimp ik in elkaar. Kon ik de gedachten aan mijn eerste dag in dat gebouw ook maar zo makkelijk wegvagen.
Onze mentor probeerde ons het belang van huiswerk, planning en toetsen bij te brengen. Angstvallig zijn blik mijdend zat ik onderuitgezakt op de ongemakkelijke stoel. Met mijn hoofd leunend op mijn hand probeerde ik nonchalance uit te stralen, maar van binnen was ik behoorlijk gespannen. Ik kende alleen de jongen naast me, aan de andere zijde van het gangpad, net als ik een buitenbeentje. Hij kauwde op zijn potlood en zijn voet tikte onregelmatig tegen de tafelpoot.
De mentor stond met zijn rug naar ons toe en prutste iets aan het digibord toen het noodlot toesloeg. Terwijl ik ging verzitten, ontsnapte me, zonder waarschuwing, een flinke wind. Mijn darmgas knetterde hard tegen de houten zitting en galmde na door het plots doodstille lokaal.
Alle blikken draaiden mijn kant op en één seconde twijfelde ik, maar toen begon ik keihard te lachen.
‘Jezus, Peet, wat heb je vanochtend gegeten, je mammie’s chili?’ zei ik, terwijl ik naar de jongen naast me keek. ‘Ze kunnen je beter Scheter noem in plaats van Peter.’
Die bijnaam heeft hem vijf jaar achtervolgd, schallend door de gangen. Ik schud mijn hoofd en voel mijn wangen branden. Hoe kon ik hem dat aandoen? Het is inmiddels vele jaren geleden en ik vraag me regelmatig af hoe het hem na school verder vergaan is, maar heb nooit de moed gehad om alsnog mijn verontschuldigingen aan te bieden.