Het felle ochtendlicht dringt door mijn oogleden heen. Ik draai me om en trek het dekbed hoog over me heen. Ik wil de dag buitensluiten. Ik wil niet met mijn voeten uit bed en in de realiteit glijden. Krampachtig probeer ik terug in slaap te vallen, maar de droomwereld is meedogenloos, onverbiddelijk dicht…
Het warme gevoel uit mijn droom sijpelt snel weg. Mijn hoofdkussen en mijn wangen zijn nat. Driftig veeg ik ze droog. Hoelang duurt dit nog? Hoelang blijf ik de pijn van het gemis voelen?
Mijn volle blaas dwingt me op te staan en op de wc dringt de pijnlijke waarheid nogmaals tot me door. Als ik doorspoel en het roodgekleurde water richting het riool verdwijnt, verlies ik de kracht en zak door mijn benen. Met mijn hoofd boven de toiletpot, stuwt de gal zich een weg omhoog en ik verwelkom het brandende gevoel samen met de krampen in mijn buik.
Terwijl de kou, die uit de tegels omhoogtrekt, mijn lijf verkilt, voelt de heimwee naar vannacht extra pijnlijk. De aquarelwereld die ik soms mag betreden, begint altijd zacht en troostend. Ik sta in de logeerkamer die, alleen in deze droombubbel, een kinderkamer mag zijn. Ik adem diep in en uit en de geur van warme, poederachtige vanille is bedwelmend. Ik neem het kleine, tere lijfje in mijn armen en begraaf mijn neus in haar nekje. Ik loop rondjes door de kamer en klop zachte klopjes op haar kleine billen. Na wat uren lijkt gaat de deur open en in de deuropening verschijnen de contouren van een man. Zijn eens troostende armen komen bedreigend snel op me af en hoe snel ik iedere keer ook mijn lijf omdraai en beschermend om het kleine lijfje vouw, iedere keer opnieuw weet hij haar te pakken te krijgen. Hij loopt achteruit de kamer uit en het roze rompertje is altijd het laatste wat ik zie.
Stram sta ik op en spoel de wc nogmaals door. Ik was mijn handen en staar naar de lichtere plek op mijn ringvinger. Ze zeggen dat verdriet slijt, maar ik voel er nog niets van. Het is al ruim een jaar geleden dat we de hoop opgaven, en iets korter geleden dat we niet meer door één deur konden. Het verdriet had zich tussen ons ingenesteld en we konden elkaar niet meer vinden.