Ik wist het niet, had het nooit willen weten. Ik werd licht in mijn hoofd terwijl ik naar de collectie keek. Roze of blauwe houten kistjes, met een kroon of een beertje erop. Zelfs een kist in de vorm van een wiegje, de kleinste variant slechts 30 centimeter groot.
Niet-gemaakte herinneringen rollen onophoudelijk over mijn wangen. Ik staar naar het rotan mandje dat we uiteindelijk gekozen hebben, net iets groter dan een halve meter en ik doe mijn best om het beeld van onze dochter daarin te verdringen. De droom werd een nachtmerrie, een monster dat zijn klauwen in mijn longen slaat en me verhindert diep adem te halen.
Ik sla mijn vest dichter om me heen. Plukkend aan de natte tissue in mijn hand laat ik de woorden van de uitvaartleider over me heen glijden.
Na een vlekkeloze bevalling werd ik bij 41 weken ingeleid.
‘Ze vindt het fijn bij jou, ze wil vast nog niet deze koude buitenwereld in’, grapte Bas en de machines die mij en de foetus in de gaten hielden, piepten vrolijk.
Maar na een halve dag weeën en persen wilde ze er, zelfs met de vacuümpomp, niet uitkomen.
‘De hartslag daalt, te snel.’
‘We zullen moeten ingrijpen.’
‘Staat de anesthesist klaar?’
Voor ik het wist, volgde er een race naar de OK en tijdens een spoedkeizersnede werd Feliz geboren. Ze werd blauw uit mijn baarmoeder getild en ademde niet. Terwijl ik gehecht werd, hoorde ik het ziekenhuispersoneel tellen, ze waren aan het reanimeren…
Maar na een tijdje hielden ze ermee op, Feliz was er niet meer. Ze werd op mijn borst gelegd. Ze was voldragen, ze was perfect en toch was ze er niet meer. Ik was zó trots. Ik wilde haar aan iedereen laten zien. Kijk, kijk dan toch: dit meisje heeft mij moeder gemaakt. Dit is onze dochter.
De periode erna ging voorbij in een waas. Dagen vol ondoenlijke keuzes vloeiden in elkaar over, leken eeuwig te duren en dan plotseling voorbij te zijn.
Strakjes wordt Feliz gecremeerd, zodat we haar toch weer mee naar huis kunnen nemen. Ik duw mijn vuist tegen mijn mond als ik me bedenk dat binnen enkele ogenblikken ons kleine meisje verbrand zal worden.
Zodra het mandje met Feliz erin richting de ovenruimte wordt gedragen, hoor ik een harde schreeuw. Hij gaat door merg en been en bezorgt me kippenvel. Pas na een paar seconden, als ik Bas’ armen registreer die me omklemmen en me van de vloer proberen op te tillen, besef ik dat ik het ben die schreeuwt.