Terwijl Tom Hanks en Meg Ryan elkaar verliefd aankijken op één van de hoogste gebouwen van New York, gaat de deurbel. Ik neem een slok wijn en sta op van de hoekbank.
‘Was je je sleutel nu alweer…’
Voor ik het doorheb, word ik met een flinke armzwaai tegen het haltafeltje aangesmeten. Twee grote lijven dringen langs me heen.
Versuft leun ik tegen de muur, ik hoor hoe kasten en lades opengetrokken worden. Voor ik het weet, zijn ze terug in de gang.
‘Pak haar telefoon,’ bast degene die met twee laptops en de Ipad in zijn handen de deur uit rent.
De andere man komt op me af. Ik kan me niet verroeren, zonder moeite kan hij de telefoon uit mijn achterzak graaien. Zijn andere hand gaat richting mijn keel. Een vinger glijdt via het kuiltje in mijn hals naar het dunne gouden kettinkje, met daaraan de letter J.
‘Deze is je vast heel wat waard.’ Zijn stem fluistert de met verschaalde sigarettengeur omgeven woorden in mijn oor, zijn vingers beroeren het sieraad. Even sta ik nog bewegingloos, dan breng ik mijn knie zo hard mogelijk omhoog, recht in zijn kruis.
‘Vuile trut,’ brengt hij raspend uit, terwijl hij zich in zijn volle lengte opricht. Met één hand knijpt hij mijn keel dicht, waarbij hij me tegen de muur duwt. Met zijn andere hand rijt hij mijn bloesje open. Mijn voeten bungelen boven de grond.
Buiten toetert een auto, drie keer snel achter elkaar. De man kijkt naar de deur en dan weer naar mij.
‘Ik krijg je nog wel.’ Hij laat me los en rukt in één beweging het kettinkje van mijn hals. Dan is hij verdwenen.
Pas als Jasmine vijf minuten later verschrikt haar hoofd om de nog openstaande voordeur steekt, komen de eerste tranen.