Terwijl Konijn rondhupst en zijn buikje rond eet met madeliefjes en boterbloempjes, voelt hij plotseling iets onder zijn perfect gevormde pluimstaart. Verbaasd kijkt hij naar de opbollende grond. Als de spitse snuit van Mol boven de aarde uitsteekt, lacht Konijn zich een bult.
‘Wat kom jij doen, Mol?’
‘Ik kom even kijken of het al lente is, Konijn.’
Konijn trekt zijn neus op en likt zijn pootjes.
‘Wat heb je eraan om dat te weten, Mol? Je zit toch alleen maar onder de grond.’
‘Klopt’, zegt Mol, zijn bijziende ogen dichtknijpend tegen het felle licht van de zon, ‘maar ik blijf graag op de hoogte.’
‘Wat heb je daar nu aan?’ antwoordt Konijn, die nu met twee schone pootjes haar oren naar achteren wrijft. ‘Je verstopt je toch weer onder de grond. En dat is maar goed ook, je bent niet om aan te zien.’
Mols snorharen trillen en even later verdwijnt er een regenworm in zijn roze snuit. Konijn trekt zijn neus weer omhoog bij het zien van het onsmakelijke tafereel.
‘Dat is nu het grote verschil tussen ons, Mol,’ zegt Konijn, die naar de met modder bedekte poten van Mol kijkt. ‘Met al dat gegraaf, kun je wel overal van op de hoogte proberen te blijven, maar je kunt jezelf nergens vertonen. Kijk naar mij,’ Konijn lacht om zijn eigen flauwe grapje, ’ik ben lief en schattig, daardoor mag ik er zijn. Let maar op, het zal niet lang duren of ik zit lekker in een hok bij mensen thuis. Eten en drinken op een presenteerblaadje, geaaid worden door kinderhandjes. Beter dan dat zal het niet worden.’
‘Niet iedereen heeft hetzelfde doel in het leven,’ reageert Mol, de volgende worm naar binnen zuigend.
‘Dat is maar goed ook, want dan zou je flink op je neus kijken.’ Konijn lacht hard en schel. ‘Ook al kun je zelfs dat lelijke geval niet eens zien!’
Terwijl Konijn nog even doorratelt, trillen Mols snorharen weer. Met zijn grote graafklauwen is hij snel in een nieuwe gang verdwenen. Naderende voetstappen hebben voor zijn soort nog nooit goed nieuws betekend.
De lente gaat over in de zomer en Mol steekt af en toe zijn kopje boven de grond, maar Konijn ziet hij niet meer. Tot een extreem warme dag in juli, als er niet door hem, maar door mensenhanden een gat gegraven wordt en het koude lijfje van Konijn vlak naast zijn laatst gegraven gang wordt gelegd.
‘Tja, zelfs konijnen hebben drinken nodig,’ klinkt een mannenstem. De snikken van een klein meisje sterven snel weg. Mol slurpt een opgeschrikte worm naar binnen. Aaibaarheid is ook niet alles, denkt hij bij zichzelf, terwijl hij zijn volgende gang om Konijn heen graaft.