“Suus! Je raadt nooit met wie ik op date ga!”
“Je hebt gelijk, dat raad ik nooit, dus vertel het me maar gewoon.”
“Ralf!”
“Wie?”
“Ralf. Van het Lyceum.”
“Níet! Echt?”
Ik zie hem al van verre aan komen lopen. Met zekere tred, zijn jasje hangt aan één vinger over zijn rechterschouder. Het felle licht weerkaatst in zijn pilotenbril. Het verleden overspoelt me, mijn maag knijpt samen en ik heb plotseling de neiging om huiswerk te gaan maken.
Om me heen is het druk. De lucht is gevuld met de geuren van zonnebrand, uitlaatgassen en gefrituurd voedsel. Er hangt een loomheid over het plein, niemand heeft haast. Mensen zitten op muurtjes te kletsen, een enkeling slentert richting perrons.
Ik schuif mijn zonnebril in mijn haar, met mijn andere hand zwaai ik naar hem. Hij herkent me, en loopt op me af.
“Wat leuk om je in levenden lijve te zien,” zegt hij, terwijl hij me bij mijn schouders pakt en op beide wangen een zoen drukt. Zijn ogen nemen me van top tot teen op.
“Het is dat je me op Facebook benaderde en zei wie je was. Als ik je zo was tegengekomen, zou ik je nooit herkend hebben.”
Waar zijn handen me vastpakten, tintelt mijn huid.
Ik had hem wél meteen herkend, bij de voorstellen die Facebook deed over mogelijke vriendschappen. Hoe kon het ook anders? Ruim vijf jaar was ik heimelijk verliefd geweest op deze jongen uit mijn klas. Ik observeerde, fantaseerde en droomde over hem. Ik kende zijn gewoontes, zijn grapjes en zijn sproeten uit mijn hoofd. Het was een klein wonder dat ik alle examens haalde, want mijn hoofd zat vol met kennis over hem. Maar als we in al die tijd tien woorden gewisseld hebben, is het veel.
In een opwelling stuurde ik hem een vriendschapsverzoek. Hij accepteerde het en we spraken af om een keer bij te kletsen. Een voorstel van mijn kant om een kopje koffie te gaan drinken, veranderde hij snel in een plan om te gaan uit eten.
“Ik heb gereserveerd bij Topolino,” zegt hij. “Ik hoop dat je van Italiaans houdt?”
“Heerlijk!”
Naast elkaar lopen we van het station richting de markt. De lucht is zwoel, ik heb het warm met mijn omslagdoek over mijn off-the-shoulder jurkje. De geur van sandelhout en vanille prikkelt mijn neus. Twintig jaar later, maar de geur laat me nog steeds zwijmelen. Ik bekijk hem vanuit mijn ooghoeken. Zijn haren zijn bij de slapen wat grijs, maar zitten nog net zo gestyled als vroeger. Zijn blouse spant om zijn brede schouders. Hij ziet me kijken en geeft een speels duwtje tegen mijn arm.
“Bevalt het wat je ziet?” vraagt hij.
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Mijn verleden haalt me in, en de muizige tiener die ik ooit was neemt mijn plaats in. Mijn hart bonkt, mijn knieën knikken. Ik slik, verman me.
“Waar werk je tegenwoordig?” vraag ik. Ik kan mezelf wel slaan, kan ik echt niets beters verzinnen?
“Als ik je dat vertel, geloof je het nooit.” Ik kijk hem vragend aan.
“Conciërge op het Lyceum.”
“Ik wist niet dat je de school zó leuk vond,” zeg ik met een lach.
“Ach, weet je, zolang mijn baas doet alsof ik veel verdien, doe ik alsof ik hard werk.” Zijn lach klinkt hard, een paar mensen kijken om.
Ik bedwing de neiging om met mijn ogen te rollen.
We komen aan bij het restaurant. Een rood-wit geblokte luifel beschut de mensen op het terras tegen de nog warme zonnestralen. Ralf houdt de deur voor mij open. Ik loop langs hem naar binnen en voel zijn hand even kort op mijn onderrug.
Binnen ruikt het naar knoflook en kruiden. Eros komt nauwelijks boven het geroezemoes van de gasten uit.
We worden naar onze tafel gebracht. Ralf schuift mijn stoel voor me naar achteren en ik hang mijn omslagdoek over de leuning voor ik plaatsneem. De ober laat ons achter met een likeurtje van het huis en de menukaarten.
Terwijl we proosten, zie ik slechts enkele lachrimpels bij zijn ogen.
“Vroeger was je echt zo’n grijs muisje, een nerd als ik het me goed herinner.” Zijn grijns onthult een stel hagelwitte tanden.
“Dan herinner je je tenminste nog iets,” zeg ik. Ik lach, iets te uitbundig, en schuif mijn bestek op en neer. Dit soort opmerkingen doen nog steeds pijn.
Ik hoorde op school niet bij de populaire kliek. Bij geen enkele kliek eigenlijk. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik één goede vriendin had, met wie ik de middelbareschooltijd overleefd heb. Suzanne, mijn rots in de branding. Verlegen en een studiebol, net als ik. Haar nuchterheid en mijn doorzettingsvermogen waren een ideale combi om de verwarrende tijd van de middelbare en lang daarna te overleven. Ze was de enige aan wie ik toe durfde te geven dat ik heimelijk droomde dat Ralf mij zou zien staan, misschien zelfs leuk zou vinden. Dat dat ooit zou gebeuren was een utopie. Naast blokken voor school en regelmatig de kots van mijn moeder opruimen, was er weinig tijd voor zelfontwikkeling. Geen wonder dat de jongens mij niet zagen staan. Sinds die tijd is mijn zelfbeeld met sprongen vooruitgegaan.
Hij heeft mijn ongemak niet in de gaten. Ik laat het zelf ook snel van me afglijden. Hier zit ik dan, weliswaar met ruime vertraging, maar toch. Op date, met dé hunk van de havo!
De ober komt onze bestelling opnemen en tijdens het wachten op onze voorgerechten, brengen we elkaar op de hoogte van onze levens sinds de middelbare school. Hij heeft een paar korte relaties gehad, geen enkele echt serieus.
“Met verkering houden ze van je, maar met trouwen houden ze alles van je, mij niet gezien!” Zijn lach is nog net zo diep als vroeger. Maar alleen zijn mond lacht, de rest van zijn gezicht beweegt nauwelijks. Botox, vermoed ik. Het liedje van Alphaville schiet door mijn hoofd.
De voorgerechten worden gebracht. Ik neem een hap van de flinterdunne carpaccio en sluit mijn ogen een kort moment als de truffelmayonaise op mijn tong smelt. Als ik mijn ogen weer open, staren zijn ogen naar mijn mond.
“Hoe zit het met jou en relaties?” vraagt hij, terwijl hij een hap van zijn minestronesoep neemt.
“Ik heb een aantal relaties gehad, maar op een of andere manier konden ze nooit tippen aan mijn ideaalbeeld,” zeg ik met een halve lach. “Ik vind mijn werk ook belangrijk, dat gaat niet altijd even goed samen.”
“Een carrièretijger dus, een vrouw naar mijn hart. Dan kun je mij later onderhouden!” zegt hij met een luide lach. Ik kijk hem strak aan, en gelukkig slaat hij zijn ogen neer. “Slechte grap, sorry, ik doe te hard mijn best.” Ik besluit hem te vergeven, ik vind het fijn dat ik hém zenuwachtig maak, in tegenstelling tot vroeger. Tegelijkertijd vraag ik me af of zijn grappen vroeger beter waren, of dat dat mijn roze bril is geweest.
De avond vordert en tijdens ons gesprek weet hij aardig wat complimentjes uit te delen. Zijn voet tegen mijn been bevestigt wat zijn blikken me doen vermoeden. Als ik hem wil, kan ik hem hebben. Diep van binnen ben ik weer zeventien en wil ik nog steeds naar het schoolbal met de kanjer van de klas. Maar ik twijfel. Twee decennia is lang.
Na het hoofdgerecht kijken we elkaar besluiteloos aan. Ralfs wangen zijn rood, zijn stem onvast. Een Italiaanse koffie lijkt een perfect idee.
“Waarom maken Italianen van die sterke koffie? Doen ze expres zo!” Hij slaat met een platte hand op de tafel en veegt met de andere de tranen uit zijn ogen. De ober die onze koffies bracht, lacht ongemakkelijk.
“Zullen we nog een afzakkertje bij mij thuis doen?” Hij legt zijn hand op de mijne.
Waarom ook niet, denk ik bij mezelf.
Zijn appartement ruikt vaag naar koffie en natte hond.
“Maak het jezelf gemakkelijk,” zegt hij, terwijl hij naar de woonkamer gebaart.
Hij verdwijnt in wat ik de keuken vermoed en komt terug met een fles jenever en twee glazen. Ik lust geen jenever, maar dat maakt niet uit. Ik denk niet dat er nog veel gedronken zal worden.
Hij zet de gevulde glaasjes op de salontafel, en laat zich naast me op de zwartleren bank zakken. Hij slaat zijn arm om me heen, met zijn andere hand draait hij mijn gezicht naar zich toe. Zijn duim aait mijn wang.
“Als ik op school had geweten wat voor lekker ding je zou worden, had ik wel eerder naar je omgekeken.” Ik kijk in zijn bruine ogen. Zodra ik zijn warme lippen op de mijne voel, weet ik wat ik moet doen.
De volgende ochtend kijk ik op mijn telefoon. Zeventien gemiste appjes, een aantal gemiste oproepen. Ik blokker het nummer.
“Suus, je raadt nooit wie ik gedumpt heb!”
“Níet! Echt?”