Stofjes dansen tussen de boekenkasten in het zonlicht dat door de hoge glas-in-lood ramen het middenschip invalt. Terwijl ik geniet van de perfecte combinatie van koffiegeur en boekengeblader, typ ik de laatste woorden van mijn manuscript. Met een diepe zucht rek ik me uit en mijn ogen dwalen over het majestueuze gewelfde plafond.
Mijn gezicht vertrekt als ik een slok van mijn koud geworden koffie neem. Ik gebaar naar de ober dat ik naar de wc ga en dat hij me een nieuwe mag brengen.
Na mijn toiletbezoek blijkt er een vreemde man op mijn vaste vrijdagse schrijfplek te zitten en met mijn laptop te rommelen. Ik haast me de trapjes van het priesterkoor op.
‘Wat doet u?’ zeg ik terwijl ik een hand op zijn schouder leg. Mijn stem klinkt schriller dan de bedoeling is. Ik voel hem verstarren als hij opkijkt.
‘Heeft u dit geschreven?’ Hij kijkt me over zijn bril heen aan.
Ik frons mijn wenkbrauwen.
‘Inderdaad, maar waar haalt u het onfatsoen vandaan in mijn laptop te kijken?’ Wat wil hij? Als hij het apparaat had willen stelen, was hij er al mee weg geweest, toch? Moest hij dringend het weer checken? Iemand mailen?
‘Dit is fantastisch, wat een verhaal! Toegegeven, ik las slechts een paar pagina’s, want toen kwam u al terug, maar… het is fenomenaal!’
In zijn enthousiasme maait hij bijna het apparaat van de tafel, enkele mensen kijken verstoord op. De ober, die mijn bestelling neerzet, blijft dralen en kijkt me vragend aan.
‘Sorry, maar wie bént u eigenlijk?’
De stoel piept als de man haastig opstaat. Hij steekt zijn hand uit en aarzelend beantwoord ik zijn gebaar.
‘Thijs van Mulde is de naam, uitgever bij The House of Books.’ Hij gebaart naar een stoel. ‘Gaat u alstublieft zitten, wij moeten nodig praten.’