Ons huis, onze spullen, alles hebben we achter moeten laten. Nu zitten we in Turkije. We hadden twee keuzes, blijven waar we ons thuis, maar onveilig, voelen. Of vluchten, terwijl we vrij zijn. Het werd dat laatste. Maar we hebben niets meer. Elkaar, dat wel. En ik heb mijn knuffel en mijn schriftje. Ik praat liever niet meer. Straks pakken ze mijn woorden ook nog af. Ik schrijf het liever op.
…
We zijn gevlucht, maar nog steeds niet veilig. Ook hier rommelt het. Er gaan verhalen rond over Europa. Ik mis mijn huis. Ik mis rust. Mijn maag zit altijd in de knoop. Dat komt goed uit, want dan is er geen plek voor eten. Dat is er toch te weinig. Wat bij mij niet past, kan ik aan mijn zusje geven. Mijn hart is leeg. Dat komt ook goed uit. Als mijn zusje huilt, sla ik een arm om haar heen, maar ik huil niet mee. Haar tranen druppen bij mij naar binnen. Ik sla ze op, zodat zij ze kwijt kan.
…
Papa is verder gevlucht. Naar Europa. We weten niet waar hij is. We weten niet of we hem ooit nog terugzien. Maar hij moest wel. Hier kunnen we niet blijven. Ook hier is het niet meer veilig.
…
We werden wakker van gerommel, diep in de aarde. We konden net op tijd naar buiten vluchten. Net op tijd om weer een huis te verliezen.
…
Het is hier niet leuk. Er zijn te veel mensen in te kleine ruimtes. Er is nergens een plekje vrij. We zijn niet gewenst, maar we kunnen ook niet terug. Het is niet eerlijk. Waarom hebben zo weinig mensen zo veel en zo veel mensen zo weinig?
…
Ik zit op school. Weer. Eindelijk. Mijn schriftje is vol, mijn hart ook. Niet met tranen. Ik versta al best wat Nederlands, maar ik durf het nog niet zo goed te praten. Ik heb vriendinnetjes. Tegen hen praat ik wel. Soms. Maar niet over daar, niet over toen. Ik luister graag. Zo leer ik steeds meer over dit land. Ze praten over school en huiswerk, over sport en over gamen. Over te vroeg naar bed en te strenge ouders. Zij vinden Nederland niet altijd leuk, met alle regels en regen.
Maar er zijn geen schuilkelders.