In de auto, mijn man achter het stuur, sluit ik mijn ogen en denk aan mijn opa Toon. Hij is vaak in mijn gedachten de laatste tijd. De man was een groot fan van zijn naamgenoot, Toon Hermans. Hij leek ook een beetje op hem, met zijn lieve pretoogjes.
Hun huis was klein en stond vol met foto’s van henzelf en hun kinderen en kleinkinderen. Het rook er standaard naar Douwe Egberts en speculaas. Ik zie opa nog zo zitten, in zijn leunstoel, grapjes makend over oma’s kookkunsten en haar dikke billen. Altijd als hij dat deed, gaf ze hem een pets op zijn achterhoofd, waarna hij haar hand vastpakte en haar op zijn schoot trok. Hij kon toch niet zonder haar, zei hij dan en oma giechelde, gaf hem een klapper van een kus en dan bleef ze gerust een hele middag bij hem zitten. Ze kon blijkbaar toch niet koken, lachte ze dan en vervolgens bestelden ze Chinees of haalden friet en niemand mocht met een lege maag naar huis.
Opa Toon was een man van weinig woorden en bezittingen. Ik heb alles wat mijn hartje begeert, zei hij steevast.
Ik ging er wekelijks op bezoek en als ik vroeg hoe het met hem ging, was zijn gebruikelijke antwoord: ik ben blij dat ik leef, en geen vliegje in mijn oog heb.
Een paar jaar geleden, oma was toen al overleden, zijn opa en ik samen naar Sittard geweest en hebben de Toon Hermans wandeling gemaakt. We eindigen onder een oude beukenboom, midden op het kerkhof, bij de grafzerk van Toon en zijn geliefde Rietje. Het was een dag met een lach en een traan. Niet lang daarna overleed opa ook.
Als we een uur later het ziekenhuis weer verlaten, is het stil in de auto. Pascal werpt af en toe een blik op me, maar ik kan het niet opbrengen terug te kijken.
‘Wil je langs het park rijden?’ vraag ik hem, een zakdoek opgefrommeld in mijn hand, mijn ogen op de lente buiten gericht.
Op een bankje, mijn gezicht opgeheven richting de zon, veilig weggedoken onder zijn troostende arm, slaak ik een diepe zucht.
Ik neem het besluit om te genieten van alles wat ik nog mee mag maken. Hoeveel dat mag zijn in een paar maanden, dat weet niemand. Maar voor nu ben ik blij dat ik leef, en geen vliegje in mijn oog heb.