Voor ik het in de gaten heb, staat hij achter mij. Zijn handen liggen op mijn heupen en zijn adem blaast zachtjes in mijn nek. De haartjes op mijn armen vliegen overeind. Ik voel een kriebel in mijn buik.
“Ik kan niet wachten tot ik je weer voor mij alleen heb. Ik wil je niet hoeven delen,” fluistert hij zachtjes in mijn oor.
Hij duwt zijn heupen tegen mij aan en ik voel hoe opgewonden hij is. Ik draai me vol verwachting om. Tegelijkertijd weet ik dat nu niet het moment is. Hij drukt een vederlicht kusje bij mijn sleutelbeen, vol belofte. Zachtjes beroert zijn hand even mijn borst, waarna hij me loslaat en met in iedere hand een fles wijn weer naar boven gaat. Ik volg even later, met mijn handen vol hapjes. Terwijl ik de kelderdeur achter me sluit, zie ik hem bij mijn man staan.
“Je hebt voortreffelijk spul in je wijnkelder staan. Goede smaak heb je, kerel!” Vervolgens geeft hij hem een klap op zijn rug. Terwijl ik de keuken in verdwijn, zie ik zijn stiekeme knipoog richting mij.
Hoe kan het dat ik me tegelijkertijd zó schuldig en zó opgewonden kan voelen? Als ik alleen ben met mijn man, heeft het schuldgevoel de overhand, terwijl de sleur me tegelijkertijd bij de keel grijpt. Maar zodra ik hém weer zie, voel ik me een verliefde bakvis. Het kan niet, het mag niet, maar ik kan er niet aan weerstaan.