De mengeling van bijna vervlogen aftershave en haastig opnieuw aangebrachte parfum kan de geur van kantoorzweet nauwelijks maskeren. Het gerinkel van glazen wordt afgewisseld met hard gelach. Buikkrampen herinneren me er al de hele middag aan dat het weer niet gelukt is en het liefst zou ik naar huis gaan en op de bank ploffen met een groot glas wijn en een reep troostchocolade. Helaas is aanwezigheid op de vrijdagmiddagborrel vrijwillig verplicht.
Ik neem een gin-tonic in de hoop mijn verdriet wat te dempen en sluit aan bij het tafeltje dat het dichtst bij de deur staat. Irritante Trees van IT voert het hoogste woord.
‘Wat ben je stil,’ merkt Marianne op, terwijl ze naast me komt staan.
‘Wat hoofdpijn na een volle week deadlines.’ Ik ben er nog niet aan toe om haar deelgenoot te maken van mijn teleurstelling.
Ze bekijkt me onderzoekend.
‘Dan ga je toch lekker naar huis?’
‘Ik zou wel willen, maar ik moet mijn gezicht even laten zien. Je weet hoe het hier gaat.’
Marianne geeft me zuchtend gelijk.
Ik drink mijn drankje zo snel mogelijk op, maak een praatje met de baas en besluit dan dat het goed is geweest. Ik wil net mijn jas pakken, als ik bevries.
‘Voor mij voorlopig helaas geen alcohol,’ verzucht Trees. Het bloed lijkt in mijn aderen te stollen, terwijl mijn hart het juist steeds sneller rond probeert te pompen. Niet in staat om te bewegen, staar ik haar aan. Mijn vingers klemmen de tafelrand zo hard vast dat de knokkels wit kleuren. Als ze over haar minimaal opbollende buik aait, kruipt de alcohol door mijn slokdarm terug omhoog. Ik slik moeizaam en draai me wankelend om. Vaag dringen nog enkele woorden tot me door.
‘Tsja, een ongelukje, wat doe je eraan? Nou ja, eentje meer kan ik ook nog wel aan.’
Dronken van verdriet bereik ik de wc’s. Met een harde knal sla ik het hokje dicht en kniel net op tijd voor de pot. Kokhalzend deponeer ik mijn maaginhoud in het glanzende porselein. Zweetdruppels sluipen over mijn voorhoofd. Het duurt een hele tijd voor mijn benen we weer kunnen dragen.
Als ik me aan de wastafel opfris, kijkt mijn spiegelbeeld met donkere ogen terug. De aanblik jaagt me angst aan. Ik voel een moeilijk te onderdrukken neiging om naar buiten te stormen en haar een écht ongeluk bezorgen. Er is geen plaats voor verdriet, geen plaats voor collegiale blijheid, woede neemt mijn hele lijf in bezit. Waarom? Waarom zij wel en ik niet? Met een ongekende kracht sla ik een barst in de spiegel.