Ik huiver als ik uit mijn bed kom, snel sla ik mijn ruime badjas om me heen. Ik snuif de frisse geur van wasverzachter op.
Op mijn tenen sluip ik naar beneden, na de vloerbedekking op de trap is de grindvloer ongenadig hard en koud. Snel schiet ik mijn sloffen aan en stook de haard in de woonkamer flink op. De vlammen laaien op en plukken met hete vingers aan de houten blokken. Met een kopje gemberthee kruip ik in mijn fauteuil. De pittig hete drank verwarmt mijn handen en mijn lijf. De regen striemt met flinke vlagen tegen het raam aan, en laten een waas achter waar ik nauwelijks de heen en weer zwiepende bomen doorheen kan zien.
Ik pak het boek waarin ik bezig was, zink weg in mijn stoel en vertrek naar verre oorden. De wereld om mij heen vervaagt. Vanaf deze plek ben ik al op zoveel plaatsen geweest. Ik heb getoverd op Zweinstein, moorden opgelost met Sam Porter en ontsnapte met Hens en Walm uit Prutje. Ik heb meegeleefd met de ouders van Pirriwee Public School, geshopt met Becky Brandon in Londen en gehuiverd met Sara in Atlanta. Ik heb gelachen, gehuild en genoten. Ik heb boeken met tegenzin moeten dichtslaan, of uit woede. Ik heb zoveel meegemaakt, zonder ook maar te hoeven bewegen. Ik droom met open ogen en denk met andermans hoofd. Iedere laatste bladzijde is als een afscheid van een goede vriend. Ik bewaar en koester ze, in mijn hoofd en in mijn boekenkast.
Voetstapjes op de trap halen me terug naar de werkelijkheid. De deur gaat open en een vijfjarige kanonskogel vliegt op mijn schoot.
“Mama?”
“Ja, schat?”
“Wat gaan we doen vandaag?”
“Zeg het maar, lieve jongen, we hebben de hele dag.”