Gisteren
Ik lach om een binnenkomend appje. Plotseling grist hij de telefoon uit mijn handen. Zijn ogen veranderen binnen een seconde van blauwgroen naar zwart. Voor ik kan reageren, smijt hij mijn telefoon tegen de muur. De luchtdruk in de kamer verandert, er loopt een rilling langs mijn rug.
Terwijl hij op me afkomt, vertraagt de tijd. Ik zie de moedervlek naast zijn wenkbrauw, de kloppende ader in zijn hals, het schaafwondje op zijn linker knokkel.
Alles wordt zwart.
Geluid komt vervormd weer binnen, alsof de wereld abrupt op pauze is gezet en daarna versneld weer opstart, als een oud cassettebandje. Ik lig schuin tegen hem aan. De kamer draait om me heen. Mijn maaginhoud komt omhoog en ik kokhals. Ik proef roest.
Rogier heeft me stevig vast en aait over mijn armen. Zijn lichaam schokt, zijn tranen druppen in mijn haar.
‘Ik kan niet zonder je, dat weet je toch? Ik hou van je, ik kan niet zonder je. Ik zal het nooit meer doen.’
Vandaag
Ik buk en mijn hoofd ontploft, klopt ongenadig hard. Zo snel als mijn lijf toestaat, kom ik overeind, draai ik me om en zak ik ineen op het matras. Ik buig behoedzaam voorover en reik onder het bed. Mijn pols staat in brand terwijl ik de weekendtas onder mijn bed vandaan trek. Met omzichtige bewegingen vul ik de tas.
Mijn gedachten malen door mijn hoofd. Ik wil niet weg, ik hou van hem. We zijn al drie jaar samen, hij heeft me nog nooit fysiek pijn gedaan. Dit was gewoon stom van hem. Hij zei dat hij het nooit meer zou doen.
Ik haal de spullen weer uit de tas. Hij is gewoon jaloers. Dat weet ik toch? Dat vind ik net zo leuk aan hem.
Hij wil me niet delen, hij is trots op me. Hij kan er niet tegen als ik aandacht van andere mannen krijg.
Ik leg mijn ondergoed weer terug in de la. Het kwam gewoon door dat appje. Hij is jaloers omdat hij van me houdt. Gisteren was gewoon een vergissing, het zal niet meer gebeuren, dat heeft hij beloofd. En ik wil hem geloven.
De voordeur. Ik verstijf, schuif met mijn voet de tas terug onder het bed. Probeer te ontspannen, dwing mijn mondhoeken ophoog.
Voetstappen op de trap. Een bos bloemen, bijna te groot voor de deur, dan zijn gezicht. Hij legt de bloemen op het bed, kust me en trekt me in een omhelzing. Hij klemt me stevig in zijn armen, ik wil hem wegduwen maar tegelijkertijd wil ik me zo graag weer veilig voelen.
Hij fluistert: ‘Ik kan niet zonder je, dat weet je toch? Je bent mijn wijfie en ik hou zo veel van je.’
Ik knik, kus hem. Laat hem nog een keer beloven dat hij het nooit meer zal doen.
Als het nog een keer gebeurt, dan ga ik weg. Echt.