‘Die boot zit er voorlopig helaas nog even niet in, ben ik bang.’ Ik neem een slok wijn en schuif de IPad over de tafel naar Niels toe.
‘Hmm?’ Niels’ duimen vliegen over zijn telefoonscherm. We zitten in onze achtertuin, de avondzon schittert door de bijna lege fles rosé en geeft onze met paarse planten behangen schutting een warme gloed. Beide kinderen zijn direct na het uitladen van de koffers verdwenen, verloren tijd inhalen met vriendjes.
‘Niels?’
‘Ja?’
‘Die boot, die moet misschien nog maar even wachten. Het verbouwen van de zolder wordt echt duurder dan we dachten. De prijzen voor hout alleen al zijn torenhoog.’
‘Hè, wat? Sorry, ik was eh….’ Zijn hemelsblauwe ogen kijken me even aan, maar richten zich al snel weer op zijn mobiel. Hoe anders dan de afgelopen drie weken, toen we écht tijd voor elkaar hadden. Eindeloze middagen, zwoele nachten. We kletsten, lachten, vreeën en maakten allerlei leuke plannen.
Ik slaak een zucht.
‘Niels? Wil je alsjeblieft die telefoon even neerleggen? We zouden dit samen uitzoeken.’
‘Ja, wat je zegt…’ reageert hij, terwijl hij nog steeds zit te typen.
Mijn maag verkrampt en ik gris de telefoon uit zijn handen.
‘Wat is er zo belangrijk op die kut-telefoon? Of heb je soms een ander?’ vraag ik met een halve lach.
Het blijft doodstil aan de andere kant van de tafel. De zomeravondlucht lijkt plotseling geladen met elektrische deeltjes, twijfels die ik de afgelopen tijd heb gevoeld, maar nooit op heb willen reageren. Twijfels die door de vakantie waren vervaagd.
Zijn blik gaat naar zijn telefoon die ik nog in mijn handen heb, de berichtenapp geopend, en langzaam leg ik het apparaat terug op tafel, beeldscherm naar beneden. Ik hoef de berichtjes niet te zien, de angst in zijn ogen zegt me genoeg.
Ik pak mijn glas en ik zie dat mijn hand beeft. Mijn mond is droog en de lavendelgeur, die me tot een paar minuten geleden een verlengd vakantiegevoel bezorgde, beneemt me de adem. Ik slik hoorbaar.
‘Het lijkt me verstandig als je je koffer terug inpakt,’ zeg ik. De woorden klinken kalm, maar ik kan de trilling in mijn stem niet verbergen.
‘Echt? Maar… eh … kunnen we er niet … over praten?’ brengt hij uit.
De deeltjes ontploffen. De hand die het wijnglas vast heeft, knijpt samen en de steel breekt. Het voetje valt op tafel, de rest van het glas knalt met een bevredigende pets vlak naast hem tegen de tuinmuur. Hij krimpt in elkaar. Mijn andere hand veegt woest de telefoon van tafel. Met beide handen op de tafel leun ik naar hem over.
‘Pak … je… koffer… NU!’